De Arbowet geeft aan dat personen dienen te worden geïnstrueerd zo vaak daartoe aanleidng is. U kunt dus zelf bepalen hoevaak dit moet. Bedenk wel dat u dit dan schiftelijk moet onderbouwen waarom u voor die bepaalde frequentie kiest. Als invulling van wetgeving geeft NEN 3140 een methode om de frequentie te bepalen.
De ervaring van de personen:
* veel; 0 punten;
* weinig; 10 punten.
De aard van de werkzaamheden:
* eenvoudig; 0 punten;
* gemiddeld;5 punten;
* complex; 10 punten.
De frequentie waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd:
* zelden; 5 punten;
* regelmatig; 0 punten;
* vaak; 5 punten.
De werkomstandigheden:
* volledig spanningsloos; 0 punten;
* regelmatig in de nabijheid van actieve delen; 5 punten;
* zo nu en dan onder spanning werken; 10 punten.
De omgeving van de werkplek:
* overzichtelijk en weinig gevaren; 0 punten;
* onoverzichtelijk of met veel gevaren; 10 punten.
De mate van toezicht:
* zelden; 10 punten;
* regelmatig; 5 punten;
* voortdurend; 0 punt.
De mate van verandering van de werkzaamheden:
* weinig; 5 punten;
* regelmatig; 0 punten.
De ervaring met betrekking tot (bijna) ongevallen:
* er is geen betrouwbare informatie beschikbaar; 10 punten;
* er is geen sprake van ernstige (bijna) ongevallen; 0 punten;
* er hebben één of meer ernstige (bijna) ongevallen plaatsgevonden; 10 punten
Punten totaal:
Tel het aantal punten op, hieronder leest u de frequentie van instructie af.
20 punten: 1 x per ca. 3 jaar instrueren
40 punten: 1 x per ca. 2 jaar instrueren
60 punten: 1 x per jaar instrueren